Sunday, December 11, 2005

Geïsoleerd



Gluck laat Orpheus zingen:

J'ai perdu mon Eurydice,
Rien n' égale mon malheur,
Sort cruel ! quelle rigueur !

Enquist eindigt een gedicht over haar dode dochter met:
Ik bied haar fluisterende tegenstemmen op het aangetast gebit van mijn klavier, ik vang mijn grote kind nog in een uitgerekt accoord maar ga haar toevertrouwen aan de tegenwind.

Vasalis schrijft :
En niet het snijden doet zo'n pijn,
maar het afgesneden zijn.

In de boekenbijlage van het NRC Handelsblad bespreekt Connie Palmen het laatste boek van de Amerikaanse schrijfster Joan Didion. Didion verloor plotseling aan de keukentafel haar man waar ze veertig jaar dag in dag uit mee geleefd had (als schrijversechtpaar).
Didion wijst ons op het bizarre feit dat we allemaal weten dat onze partner plotseling kan sterven, maar dat we geen idee hebben van wat ons daarna te wachten staat. Didion: 'Verdriet blijkt een plaats te zijn die niemand van ons kent tot we hem bereiken. We verwachten misschien als de dood plotseling komt dat we een schok zullen voelen. We verwachten niet dat de schok ons zal wegvagen, zowel lichaam als geest zal ontwrichten. We verwachten niet dat we letterlijk gek zullen zijn.'

Het lukt Anna Enquist niet om haar gestorven dochter toe te vertrouwen aan de tegenwind. Ook Maria Vasalis kan niet omgaan met het afgesneden zijn. Hoe het Orpheus vergaat weten we allemaal.
Joan Didion raakt precies dat waar het om gaat. Je bent in één klap afgesneden van de rest van de mensen. Toen ik in 1956 als dienstweigeraar (Nieuw Guinea kwestie) door de MP gearresteerd werd gebeurde er iets soortgelijks. Dagelijks was ik aan het vechten om niet gek te worden, in die cel van 1,5 bij 2,5 meter. Een collega weigeraar was dat niet gelukt en deed een vluchtpoging, de twee rekruten die hem moesten bewaken schoten van de zenuwen per ongeluk gelijk raak en hij overleed later in het ziekenhuis.
Ook nu kan ik "de ander" niet vertellen wat de dood van Erica teweeg brengt. Er is een onzichtbare wand van "mijn cel" die niemand ziet. Mijn allernaasten weten het wel. Zowel in '56-'57 als nu weet ik dat mijn "boerenverstand" me geen kans geeft gek te worden. De militaire psychiater zei me (in '57) 'jij weet minstens zo goed als ik dat ik jou geen S5 kan geven'. Deze week kwamen mijn huisarts, zijn collega en zijn co-assistente op bezoek, het was een zeer ontspannen gesprek. Weer geen S5: '...maar jij hebt ook geen antidepressiva nodig Willem...!' Toen in 1957 de auditeur militair bepaalde dat ik niet langer in militaire cellen mocht opgesloten worden werd ik voor de laatste twee maanden overgebracht naar "het Oranje Hotel" in Scheveningen. Op de foto zie je de muur van de binnenplaats waar we 's morgens een half uur werden "uitgelaten". Je moest twee aan twee rondlopen en drie meter afstand houden van de twee voor en achter je. Om de zoveel meter stond een bewaker. Boven op de muur was een wachtpost met een mitrailleur. De muur lijkt me nog zoals in 1957. Op de achtergrond de cellen van de langgestraften, die zijn duidelijk gerenoveerd. Naast mij hebben zowel Jehova's Getuigen (die tot 1965 dikwijls voor twee en een half jaar de gevangenis ingingen), kruimeldieven, als ernstiger gevallen gelopen. Zware misdadigers werden apart uitgelaten. Ik werd populair op mijn vleugel (F1?) toen ik op een sportdag het schaakkampioensschap won en voldoende sloffen sigaretten kreeg om allen via de bewaker een pakje Camel te geven.

No comments: