Mijn kleinkinderen vragen mij hierover te schrijven.
In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari vond een van de grootste natuurrampen uit de Nederlandse geschiedenis plaats. In Zeeland en Zuid-Holland braken op tientallen plaatsen dijken door en verdronken mensen en dieren.
Vanaf circa vier uur in die nacht kwamen de eerste noodsignalen uit het rampgebied.
Hoe moet je je zo’n stormvloed voorstellen? Ik citeer uit het boek “De ramp”:
In de woonkamer stond het water al boven de knieën. De vrouw was al op de overloop. De man zou nog even een tas grijpen, maar binnen enkele tellen was het water nog een halve meter gestegen en drukte de deur dicht. De vrouw trok, de man duwde, zij konden hem niet meer bewegen. Zij moest vluchten en hij verdrinken aan de andere kant van de deur. Op Tholen zag een man zijn vrouw en twaalf kinderen verdrinken.
Na al die jaren zijn de verhalen nog nauwelijks te lezen en veel foto’s te verschrikkelijk om te zien. In de loop van zondag 1 februari begon het tot de rest van Nederland door te dringen wat er aan de hand was.
Die zondag heb ik in Haarlem, waar ik studeerde, geprobeerd zoveel mogelijk over Zeeland te weten te komen. Al snel begreep ik dat de polder Borssele (de rode stip geeft het dorp Borssele aan), waar ik opgegroeid ben en mijn familie woonde, gespaard was gebleven. Mijn broer Adrie was als waterbouwkundige verantwoordelijk voor de zeewering van die calamiteuze polder. Calamiteus, omdat hij op de zuidwest punt van Zuid-Beveland de grootste stuwing vanuit de Noordzee moet opvangen. De naastliggende polder stond onder water. De dorpen waren geëvacueerd, het aantal doden was onbekend.
Wat deed ik?
Het liefst wilde ik bij ons buurdorp Ellewoutsdijk gaan helpen. Doordat in het oosten van Zuid-Beveland van Kruiningen tot Rilland en in Braband ook Ossendrecht en Hoogerheide onder water stonden, was Zuid-Beveland met trein of bus onbereikbaar geworden. Vanuit Haarlem reisde ik daarom af naar een van de plaatsen waar de situatie erg kritiek was, dat was onder andere op het Zuid-Hollandse eiland Voorne-Putten. Maandagavond 2 februari kwam ik daar aan (rode pijl) en werd onmiddellijk in een zandzakkenploeg ingedeeld. Zes uur op, zes uur af. Op de twee foto’s zie je hoe dat er uitzag, ik zou een van die mensen kunnen zijn. De twee foto’s zijn ook uit het boek “De Ramp”. Ik citeer nogmaals uit dat boek:
Dag en nacht kropen trage rupsen van zakkendragers langs nietige dijken tussen water en wind. Veldkeukens zorgden voor proviand.
Zo was het precies, bij zo’n veldkeuken kon je ook even naar de radio luisteren die dag en nacht berichtte over de situatie van dat moment. De groep waarin ik werkte moest voorkomen dat Voorne (links van de pijl) ook onder zou stromen. Wij hebben toen tot woensdagnacht, door het aanbrengen van zandzakken, daar ons best voor gedaan en dat is ook gelukt. Op Voorne sliepen we in de dichtstbijzijnde boerderijen. Lange rijen van mannen in het stroo. Donderdags was ook op andere plaatsen geen gevaar meer. Ik was tegen de avond weer terug in Haarlem, viel onmiddellijk in slaap en werd pas zaterdagmorgen wakker.
In totaal zijn ongeveer 1800 mensen omgekomen. Het aantal dieren is natuurlijk veel groter, eerst moesten de mensen worden gered en daarna begon men aan de paarden en koeien, dat was meestal te laat en veel vee is in de stal verdronken.
Sunday, February 27, 2005
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment