In het NRC Handelsblad van 18 december jongstleden pleitte Kees Schuit, hoogleraar sociologie aan de universiteit van Amsterdam voor het intellectuele debat.
Schuit mist in ons land de intellectuelen en dus zeker ook het intellectuele debat, dat een redeneervorm is die je volgens hem het best kunt omschrijven als l’esprit de finesse.
Gelukkig geeft Schuit voorbeelden van de enkele zeldzame intellectuelen in ons land, Karel van het Reve, Andreas Burnier, Hofland en Heldring, Bas Heijne, Jacquues van Doorn en Nelleke Noordervliet. De levenden van dit lijstje zijn dus “De laatsten der Mohikanen”.
Ook geeft Schuit een definitie van intellectuelen: personen die zich bemoeien met zaken waar ze niets mee te maken hebben, beroepshalve niet, maar ook niet naar opleiding, vakgebied of maatschappelijke positie. Schuit wijst er ons nog op dat je hier niet moet denken aan mensen die er geen verstand van hebben!
Per e-mail kreeg ik de maandag daarop van Gerard Burgers een terechte reactie dat Schuit hem was vergeten. In de volgende vertelling zal u duidelijk worden dat hij gelijk had.
Ik wil u vertellen over mijn intellectuele reizen naar schaakwedstrijden. Deze reizen begonnen toen ik voldoende invalide werd om zelf niet meer achter het stuur van een auto te mogen zitten (hier bewijst zich weer eens de enorme kracht van de beroemde stelling van één van onze grootste Nederlanders “elk nadeel heb z’n voordeel”).
Gerard kwam me vanaf dat moment halen om samen naar onze schaakevenementen te reizen. Voor we dan de Thuyalaan uit waren, waren we al in discussies over velerlei onderwerpen die voldeden aan Schuits definitie. Omdat wij het dikwijls eens waren misten we toch een soort aanjager die de spanning kon opvoeren. Gelukkig vonden we die in de persoon van Carla Bruinenberg. We hadden haar overgehaald om mee te spelen in het jaarlijkse toernooi te Hoogeveen en zo konden we negen dagen lang twee maal per dag een uur onze gedachten aan elkaar kwijt in de vorm van l’esprit de finesse. Tot deze discussievorm behoort ook: stel zelf vragen in plaats van alleen maar elkaar na te praten.
Eenmaal dreigde dit helemaal mis te gaan toen Carla en Gerard uitvoerig over hun Gymnasium opleiding begonnen. Ik werd bang de auto uit gegooid te worden of minstens niet meer mee te mogen spreken, hun Latijnse teksten gingen ook veel aan mij voorbij. Voordat bij beiden mijn lek doordrong en zij tot maatregelen konden overgaan, de auto uit gooien of (nog erger) een spreekverbod opleggen, speelde ik een troefkaart uit : mijn boerenverstand.
De beschikking over een authentiek boerenverstand heeft me al vele keren in mijn leven gered en zo ook nu. Denkend aan Schuit stelde ik de vraag tot welk ras de stier van Zeus behoorde. Deze vraag is daarna een van de hoofdproblemen van mijn blog geworden zoals u hebt kunnen zien en lezen! Carla en Gerard voldeden ook volledig aan de eis totaal geen verstand van koeien te hebben, Carla wou niet helemaal wegvallen en noemde nog gauw enkele rassen die ze haar slager wel eens had horen noemen: de Charolais en de Limosin meen ik.
Afin, ons gezelschap kon dus gelukkig bij elkaar blijven en wij drieën bogen ons over het probleem van het religen. Dat is de naam van het wel of niet bestaande zogenaamde religieuze gen. In de zestiger en zeventiger jaren was het menselijk gen taboe. De mens was een produkt van zijn opvoeding en zijn omgeving, het eventuele bestaan van biologische oorzaken voor zijn gedrag was volledig ondenkbaar en wie er over wou denken of spreken werd ten minste geestelijk vermoord (Buikhuizen!). Nu leven we in het tijdperk van de genen.
Ons reisgezelschap zit niet zo zeer met het wel of niet bestaan van het religen als wel met de vraag: waarom kiezen zoveel mensen voor een geloof en zo weinigen voor het volledig afwijzen van welk geloof dan ook?
Gerard heeft me beloofd daar ter zijner tijd met een wetenschappelijk onderbouwd betoog over te komen, Carla zal gezien haar katholieke familie het probleem van het religen moeten oplossen en ik zal mijn boerenverstand blijven lastig vallen met Europa en Zeus.
In het pas uit gekomen aardige boekje “Typisch Nederland” van Maarten van Rossum stelt hij de uitzinnige waanzin aan de orde die de Nederlander bevangt wanneer het Nederlands elftal moet voetballen en wanneer het koningshuis in opspraak is. Ik zal Carla en Gerard op onze volgende reis vragen waarom 99% van onze bevolking een oranjegen bezit. Tot nader bericht.
Sunday, December 12, 2004
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment